zondag 31 juli 2016

Klein geluk bij een ongeluk


Een misselijkmakend gevoel overvalt me, als 's nachts mijn mobiele telefoon gaat. Voor het eerst sinds jaren zijn we op vakantie in Frankrijk, en ik begin net te wennen aan het rustige tempo. Ik durf niet op te nemen, wil niet dat de werkelijkheid binnenkomt en dat de rust weggevaagd wordt. Ik onderdruk al mijn emoties, neem op en hoor de stem van mijn broer. Het is niet goed; mijn grootste angst wordt bewaarheid.

Mijn moeder heeft een zware val van de trap gemaakt en is op haar hoofd terecht gekomen. De buren hoorden haar vallen en vinden haar in de gang. Ze wordt met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Paniek neemt me heel even over; mijn moeder is gewond en ik ben niet thuis.
Niemand kan me vertellen hoe het met haar gaat. En ik, die altijd overal bovenop zit, moet wachten op antwoord..... Rusteloos en machteloos zit ik op een donkere veranda, 850 kilometer van huis.
Na wat een eeuwigheid lijkt, krijg ik mijn dochter te pakken die al onderweg is. En dan volgt nog meer wachten; de frustratie vliegt me aan. In de vroege ochtend komt de diagnose; een bloeding in het hoofd, gebroken neus en heel veel kneuzingen. Ze moet onder constante bewaking blijven, maar is goed aanspreekbaar en stabiel.

Snel pakken we onze spullen en stappen in de auto om terug te rijden naar Nederland. Een nieuwe realiteit dient zich onderweg aan; door het ongeluk van mijn moeder valt er een groot gat in de mantelzorg van mijn broer. Hij probeert het zo snel en goed mogelijk te regelen met zijn zorgverleners en dat lukt! We blijven rijden en vinden een balans tussen onze haast en onze veiligheid. Eenmaal thuisgekomen word ik rustiger. Nadat ik mijn moeder gezien en gesproken heb, kan ik beter nadenken over de periode die komen gaat. Wat is nodig, wat is wijsheid en wat is onze behoefte daarin? We sluiten onze linies, doen wat we kunnen en verdelen de taken. Als de grootste risico’s zijn geweken mag ze overgebracht worden voor verder herstel. Bijna ga ik een gevecht aan tegen idiote protocollen van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars, maar ik spaar mijn energie, dit is (voor nu) een zinloos gevecht. De situatie wordt gered door een lokaal taxibedrijf die hartverwarmend het vervoer regelt en ons echt helpt.

We zijn nu twee weken verder en mijn moeder verblijft op een revalidatieafdeling van een verpleeghuis. Met het gepubliceerde lijstje van verpleeghuizen in mijn achterhoofd en de column van Hugo Borst nog op mijn netvlies, breng ik mijn eerste bezoek aan de lokale vestiging. Het gebouw is oud, maar de nieuwbouw is prachtig en bijna klaar. De verpleging is verrassend zorgzaam en assertief. Het eten is goed, de kamers zijn schoon en de therapie is professioneel. Maar ook hier hangt het af van mensen die doen wat ze kunnen. Die met een zorghart en beperkte middelen zoveel mogelijk willen doen en dan ook nog oog hebben voor wat mijn moeder nodig heeft. Chapeau!

De komende weken krijgen we meer duidelijkheid over onze toekomst. Maar voor nu is het goed zo. Ik ben blij om weer terug te zijn op mijn eiland en in mijn eigen dorp. Ik ben vermoeider dan voor de vakantie; het blijft een wankel evenwicht in ons kaartenhuis. En vorige week zei iemand tegen me: ‘jullie dragen het noodlot op de schouders mee’, ik schrok even, maar daar ga ik niet in mee. Het voelt als het zwarte gat waar ik niet meer in wil stappen. Mijn focus ligt op de dingen die nog wel (goed) gaan en ik tel mijn zegeningen. Met een warm hart denk ik aan de hulp van de buren, mijn dochter die de regie neemt, familie die meeleeft, een zorgverlener die meewerkt, beleidsmensen die de hele situatie overzien, mensen die de moeite nemen om even te vragen hoe het gaat, en natuurlijk de verpleegkundigen en artsen die mijn moeder als mens blijven zien.

Zomaar klein geluk bij een ongeluk.