Een misselijkmakend gevoel overvalt me, als 's nachts mijn mobiele
telefoon gaat. Voor het eerst sinds jaren zijn we op vakantie in Frankrijk, en
ik begin net te wennen aan het rustige tempo. Ik durf niet op te nemen, wil
niet dat de werkelijkheid binnenkomt en dat de rust weggevaagd wordt. Ik
onderdruk al mijn emoties, neem op en hoor de stem van mijn broer. Het is niet
goed; mijn grootste angst wordt bewaarheid.
Mijn moeder heeft een zware val van de trap gemaakt en is op haar hoofd
terecht gekomen. De buren hoorden haar vallen en vinden haar in de gang. Ze
wordt met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Paniek neemt me heel even over;
mijn moeder is gewond en ik ben niet thuis.
Niemand kan me vertellen hoe het met haar gaat. En ik, die altijd
overal bovenop zit, moet wachten op antwoord..... Rusteloos en machteloos zit
ik op een donkere veranda, 850 kilometer van huis.
Na wat een eeuwigheid lijkt, krijg ik mijn dochter te pakken die al onderweg
is. En dan volgt nog meer wachten; de frustratie vliegt me aan. In de vroege
ochtend komt de diagnose; een bloeding in het hoofd, gebroken neus en heel veel
kneuzingen. Ze moet onder constante bewaking blijven, maar is goed
aanspreekbaar en stabiel.
Snel pakken we onze spullen en stappen in de auto om terug te rijden
naar Nederland. Een nieuwe realiteit dient zich onderweg aan; door het ongeluk
van mijn moeder valt er een groot gat in de mantelzorg van mijn broer. Hij
probeert het zo snel en goed mogelijk te regelen met zijn zorgverleners en dat
lukt! We blijven rijden en vinden een balans tussen onze haast en onze
veiligheid. Eenmaal thuisgekomen word ik rustiger. Nadat ik mijn moeder gezien
en gesproken heb, kan ik beter nadenken over de periode die komen gaat. Wat is
nodig, wat is wijsheid en wat is onze behoefte daarin? We sluiten onze linies,
doen wat we kunnen en verdelen de taken. Als de grootste risico’s zijn geweken
mag ze overgebracht worden voor verder herstel. Bijna ga ik een gevecht aan tegen
idiote protocollen van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars, maar ik spaar
mijn energie, dit is (voor nu) een zinloos gevecht. De situatie wordt gered
door een lokaal taxibedrijf die hartverwarmend het vervoer regelt en ons echt
helpt.
We zijn nu twee weken verder en mijn moeder verblijft op een
revalidatieafdeling van een verpleeghuis. Met het gepubliceerde lijstje van
verpleeghuizen in mijn achterhoofd en de column van Hugo Borst nog op mijn
netvlies, breng ik mijn eerste bezoek aan de lokale vestiging. Het gebouw is
oud, maar de nieuwbouw is prachtig en bijna klaar. De verpleging is verrassend
zorgzaam en assertief. Het eten is goed, de kamers zijn schoon en de therapie
is professioneel. Maar ook hier hangt het af van mensen die doen wat ze kunnen.
Die met een zorghart en beperkte middelen zoveel mogelijk willen doen en dan
ook nog oog hebben voor wat mijn moeder nodig heeft. Chapeau!
De komende weken krijgen we meer duidelijkheid over onze toekomst. Maar
voor nu is het goed zo. Ik ben blij om weer terug te zijn op mijn eiland en in
mijn eigen dorp. Ik ben vermoeider dan voor de vakantie; het blijft een wankel
evenwicht in ons kaartenhuis. En vorige week zei iemand tegen me: ‘jullie
dragen het noodlot op de schouders mee’, ik schrok even, maar daar ga ik niet
in mee. Het voelt als het zwarte gat waar ik niet meer in wil stappen. Mijn
focus ligt op de dingen die nog wel (goed) gaan en ik tel mijn zegeningen. Met
een warm hart denk ik aan de hulp van de buren, mijn dochter die de regie
neemt, familie die meeleeft, een zorgverlener die meewerkt, beleidsmensen die
de hele situatie overzien, mensen die de moeite nemen om even te vragen hoe het
gaat, en natuurlijk de verpleegkundigen en artsen die mijn moeder als mens blijven
zien.
Zomaar klein geluk bij een ongeluk.